BLAUWBAARD
libretto
CURIEUZENEUZEMOSTERDPOT
De Poppenspeler
In ’t paradijs,
Waar Adam woonde met zijn Eef
Zoals de Genesis beschreef,
Was alles koek en ei
Tot Eva dacht:
‘‘k Ken elke hoek van dezen Hof
Is ’t zondig om te kijken of
Er meer is dan verwacht?’
Ze ontdekte de Boom van de Kennis van Goed en Kwaad!
In de ban van de boom
Die God verboden had
Met die appel aan die tak
De slang die sissend sprak
Eén beet van de vrucht
Was die een zonde waard
Want nu zagen ze elkaar
Zoals God hen had gemaakt…
Poedelnaakt!
Curieuzeneuzemosterdpot
God bedot, ’t gebod verbrodt
Mannen, hoed u dus altijd
Voor des wijfs nieuwsgierigheid!
OOGSTLIED
MANNEN
Hoog – Zwaai – Houw – Maai
Hoog – Zwaai – Houw – Maai
Met de zon in mijn nek
En die brandt als de hel
Maar geen kracht der natuur kan me deren
We werken als gek
Met het zweet op ons vel
Des te groter ‘t besef dat we leven
‘t Is labeur maar een plicht
Die getrouw dient verricht
‘t Brood moet op tafel verschijnen
Elke houw van de zeis
Brengt ons stapvoetsgewijs
Naar het eind dus wat rest ons dan zwijgen
VROUWEN
Buk – Graai – Bind en Zwaai
Buk – Graai – Bind en Zwaai
Onze blik op de grond
Die geen afleiding ziet
Elke schoof duurt zolang als een bede
Met de ruggen gekromd
Het gebed als een lied
Dus de kans op verveling vermeden
Ons gezang op het veld
Liefdevol wordt verteld
Ver in de omtrek te horen
En de kracht wordt geput
Als de hemel gestut
Boven zuilen gevormd door het koren
SAMEN
Hoog/Buk – Zwaai/Graai – Houw/Bind – Maai/Zwaai
Hoog/Buk – Zwaai/Graai – Houw/Bind – Maai/Zwaai
MANNEN
Mijn huid is getaand
Door de brandende zon
‘k Zal de teugels van ’t werk dan pas vieren
Als het koren gebaand
en in strak peloton
De goudgele akkers zal sieren
VROUWEN
Het eelt in mijn hand
Zit ook diep op mijn ziel
Maar de glimlach verbergt alle zorgen
Geen klagen houdt stand
’t Is een nobele stiel
En wie zegt ons wat brengt ons de morgen
SAMEN
En de Heer maakt ons diets
Zonder zweet komt er niets
Werken zal moeten, geen wijken
Of dat werk wordt beloond
Met een plaats aan Zijn troon
Zal na ’t aardse bestaan moeten blijken
TOEN
Margots Moeder
Toen ik hem zag
In die veel te grote jas
Met die onbeholpen lach
Die ik als arrogantie las…
’t Was een jongen, nog geen man
En wat wisten wij ervan
Voor de liefde amper klaar
Toch veroordeeld tot elkaar…
Gebed of tranen hielpen niet
Trouwen zou ik, geen ontkomen
Mijn leven was voorbij voor het begon
Maar slijten deed het, dat verdriet
Omdat hij gaf wat was ontnomen
En mettertijd mij langzaam voor zich won
Want wat ik kreeg
Was zijn liefdevol respect
Dat gemeend was en oprecht
Maar daarover liever zweeg
’t Was een man van weinig woord
Een gevoel werd snel gesmoord
Want wat wisten wij ervan
Ik amper vrouw, hij amper man
Kinderen kwamen, ons geluk
Samen namen wij de horde
Schouders bleken sterker met ons twee
Elke dag werd stil geplukt
Niemand had de tijd te morren
We deinden op de golf van ’t leven mee
En toen hij ging
En ‘t moment van afscheid kwam
Kwam ‘t besef dat deze man
Mij zo gaarne had gezien
Diezelfde glimlach op zijn mond
Die ik toen verwaandheid vond
Waarvan ik plots helaas begreep
Dat die uit schuchterheid verscheen…
HART VAN PORSELEIN
Pierre
Was mijn hart van porselein
Dan brak het nu in duizend stukken
Zou verliefd zijn nooit meer lukken
Dan hielp geen medicijn
Had ik geweten dat zo’n hart
Met dat breken werd geplaagd
Dan had ik uit bescherming
Om een hart van staal gevraagd
Wat voel ik nu?
Verdriet of haat?
Voor hem – die schurk - , voor haar?
Die mij miserabel maakt
En mij gebroken achterlaat
Maar hoe kan ik iemand haten
Die ik zo innig heb bemind
Ik kan alleen maar hopen
Dat zij weer mijn liefde vindt
Was mijn hart van porselein
Dan viel het, hoop ik, nog te lijmen
Dan was ze snel opnieuw de mijne
Zo zou het altijd moeten zijn
De liefde smaakt nu zuur
Maar niets kan zoeter zijn
Misschien moet ik het ruilen
Voor een hart van marsepein…
En ik bid dat ze begrijpt
Dat ze voorzichtiger moet zijn
En behoed het van te breken
Mijn hart van porselein